Over ons

De oprichting van de IJsclub Sint Pancras

De beste ijsverenigingen worden geboren onder winterse omstandigheden. Het vroor woensdagavond 30 december 1908 vijftien graden toen ruim zestig personen in het koffiehuis van Jan Ruys Tzn aan het Kerkplein bijeenkwamen. Het Kerkplein was het epicentrum van Sint Pancras. Hier waren het Witte Kerkje, de Openbare School, het gemeentehuis, het koffiehuis van Jan Ruys en de herberg van Pieter Greeuw gesitueerd en speelde zich het openbare leven af.

Tewis Engel, hoofdonderwijzer van de Openbare Lagere School, zat de ijsvergadering voor en sprak de verzamelde ijsliefhebbers toe. De oprichting van een ijsclub genoot ieders instemming. De doelstelling van de ijsclub zou zijn ‘ijsbanen op de grote sloten uit te zetten, deze te onderhouden en enig vermaak op het ijs te bieden’. Er heerste niet terstond eenstemmigheid. De ene helft van de vergadering vond de oprichting van een plaatselijke ijsclub wel voldoende. De andere helft wilde zich tevens aansluiten bij de IJsbond Hollands Noorderkwartier (IJHN). Ten slotte werd met algemene stemmen besloten zich vooralsnog te beperken tot de oprichting van een ijsclub en de aansluiting bij de IJHN aan te houden. Staande de vergadering schreven alle aanwezigen zich in als lid van de IJsclub Sint Pancras. De minimumcontributie werd op 25 cent gesteld.

Tijdens de vergadering stelden zich negen personen kandidaat voor het bestuur: T. Engel, C. Groen Czn, J. Groen Pzn, W. Keizer, D. Kloosterboer, C. Ploeger, J. Slijker, A. Trompetter en J. Wagenaar Kzn. Meester T. Engel trad op als voorlopig voorzitter en J. Groen Pzn als voorlopig secretaris. Het voorlopig bestuur beloofde in plechtige bewoordingen door huisbezoek leden te werven en voorbereidingen te zullen treffen voor een vervolgvergadering.

 

Aansluiting

Op zaterdag 2 januari 1909 – de dag van de eerste Friese Elfstedentocht – vond een tweede vergadering plaats. Deze keer maal kwamen de ijsliefhebbers bijeen in ’s Lands Welvaren, de herberg van Pieter Greeuw eveneens aan het Kerkplein. Anders dan herbergier Ruys had Pieter Greeuw, sinds 1895 eigenaar van ’s Lands Welvaren, wel vergunning om sterke drank te tappen. De opkomst was met 87 aanwezigen boven verwachting. Het ledental bleek door huisbezoek tot 200 personen gestegen. De vergadering verliep vlot. Het voorstel van het bestuur zich toch aan te sluiten bij de IJHN stuitte niet langer op bezwaren. De bijeenkomst vond het te billijken dat vijf procent van de contributie in de kas van de IJHN zou vloeien. Voor toetreding tot de IJHN en de aanvraag der Koninklijke Goedkeuring op de statuten moest een eenmalig bedrag van f 2,50 op rekening van de Bond worden gestort. De voorstellen werden met algemene stemmen aangenomen. Nog dezelfde week verscheen het bericht dat Sint Pancras en de afdelingen van Graft, Den Helder en Nieuwendam tot de IJHN waren toegetreden. De afdeling Sint Pancras ressorteerde onder het district Alkmaar dat de ijsverenigingen van Alkmaar, Bergen, Heiloo, Koedijk, Noord-Scharwoude, de Omval, Oudkarspel en Zuid-Scharwoude omvatte.

 

Contributie

De statuten en het huishoudelijke reglement werden standaard door de IJHN geleverd. In het huishoudelijke reglement werden op voorstel van het bestuur enige wijzigingen aangebracht. Het betrof artikel 4. De contributie van de leden werd vastgesteld op ten minste 50 cent maar ‘arbeiders en kleine bouwers’ behoefden slechts 25 cent te betalen. Vrouwen en kinderen van de hoofdleden kregen de bondskaarten gratis met uitzondering van mannelijke huisgenoten boven de 18 jaar. Ook de artikelen 7 (over de voordracht van bestuursleden) en 13 (geld werd gestationeerd bij de plaatselijke Boerenleenbank) behoefden bijstelling. In 1910 verscheen het reglement van de IJsclub Sint Pancras in druk.

In de loop der jaren zou de contributieregel niet al te streng worden gehanteerd. Vriesweer en armoede speelden steeds een beslissende rol in het bepalen van de hoogte van de contributie èn wanneer deze te heffen. In december 1912 werd voorgesteld geen contributie te innen ‘tenzij het nodig mocht blijken’. In 1914, 1915 en 1917 besloot het bestuur onder invloed van de laagconjunctuur en het uitblijven van winters van enige importantie de contributie te halveren en bij eventuele wedstrijden of voorkomende feesten de andere helft te incasseren.

De ijsclub wees de Zomersloot en Kerkesloot aan als de sloten waarop de club ijsbanen voor haar leden zou uitzetten. Op deze grote vaarten aan de westzijde van het dorp vonden ook de door de ijsclub uitgeschreven wedstrijden plaats. De vergadering wilde het gebied dat de club bestreek niet beperken tot het Noordeinde van Sint Pancras. Ook het Zuideinde ‘onder de gemeente Koedijk’ rekende de IJsclub Sint Pancras tot haar territorium ‘zoodat ook daar voor ijsbanen zal worden gezorgd en leden vandaar kunnen toetreden’. In een later stadium werd op de Tweede Kruissloot in het Zuideinde een baan van de ijsclub uitgezet.

 

Bestuur

Op de tweede bijeenkomst werden elf bestuursleden gekozen en de functies verdeeld. Tewis Engel (onderwijzer) werd tot voorzitter verkozen, Jan Groen Pzn (tuinbouwer) tot secretaris en Dirk Kloosterboer (tuinbouwer) tot penningmeester. Gert Booi Jzn (tuinbouwer/boer), Willem Keizer (tuinbouwer), Dirk Koning senior (veldarbeider), Hendrik Nol (dagloner/veldarbeider), Cor Ploeger (akkerbouwer), Jaap Slijker (akkerbouwer), Dirk Sluis (dagloner/veldarbeider) en als enige katholiek Arie Trompetter (dagloner/veldarbeider) traden in functie als bestuurslid. Op de voorzitter na werd het bestuur gevormd door tuinders en bouwers – de tuinder teelde fijne groente, de bouwer verbouwde grove producten –  hoewel in deze tijd nauwelijks kan worden gesproken van een welomlijnd beroep. Iedereen had er wel een baantje bij. Dat er in het bestuur veel akkermensen zaten had een reden: de meesten zaten in de winter zonder werk. Behalve de kerkganger Jaap Slijker en de katholiek Arie Trompetter, waren alle bestuursleden ‘staats’. Zonder uitzondering waren zij in het Noordeinde woonachtig. Elk lid van het bestuur kreeg voor iedere vergadering 15 cent om te verteren. De aanvankelijke kandidaat-bestuursleden C. Groen Czn en J. Wagenaar Kzn traden terug.

 

De ijsbanen op de Zomersloot en Kerkesloot

De ijsclub zag zich in januari 1909 direct voor problemen gesteld. De koude hield aan en de prijs van de bewaarkool steeg naarmate het kwik zakte. De tuinders popelden om hun producten naar de veiling brengen, maar de Veert – de vaart naar de Broekerveiling – lag potdicht. Op maandag 4 januari 1909 was de IJsboeiervereniging begonnen het ijs met behulp van een ijsboeier (een stevig houten vaartuig), bijlen en zagen open te breken. Dat was geen gering karwei. Van het Zuideinde van Sint Pancras tot aan de laadplaats in Broek op Langdijk moest een vaargeul in het ijs worden gehakt. Deze vaargeul van drie meter breed, met hier en daar een verbreding om de schuiten te kunnen laten passeren, werd een slofter genoemd. Een dag later berichtte De De Oprechte Langedijker Courant tot opluchting van alle belanghebbenden dat de Veert weer open lag en de kool weer per vaartuig kon worden vervoerd. Soortgelijke berichten verschenen over de andere aanvoerroutes in de Langedijk en Koedijk naar de Langedijker veiling. Soms diende de vorst het economisch belang, soms richtte het schade aan. Een langdurige vorstperiode kwam de tuinder van Sint Pancras weer minder goed uit. Dan kon er in het vroege voorjaar geen zaad de grond in.

 

Hardrijderijen

De IJsclub Sint Pancras had het voornemen op de brede vaarwegen als Zomersloot en Kerkesloot aan de westkant van het dorp ijsbanen uit te zetten. Nu de Veert weer openlag, dreigden de banen op deze sloten onbereikbaar te worden. De uitgehakte vaargeul was bovendien een levensgevaarlijk obstakel, vooral voor kinderen. Hier was enige vindingrijkheid geboden. Een oplossing werd gevonden in een houten constructie. De ijsclub besloot de vaargeul in de Veert met een houten brug te overspannen. Op deze wijze konden de schaatsliefhebbers de uitgezette ijsbanen op de Zomer- en Kerkesloot veilig bereiken.

In het eerste koude winterseizoen van de Pancrasser ijsclub stonden er op de clubijsbanen in de omgeving gekostumeerde ijsfeesten, kortebaanwedstrijden en wedstrijden in schoonrijden en priksleeën op het programma. Vele ijsverenigingen adverteerden met ‘kortebaanhardrijderijen voor schoolkinderen met hindernissen’. De deelnemertjes werden warme chocolademelk en versnaperingen in het vooruitzicht gesteld. Kinderen die niet konden schaatsen mochten het parcours hardlopend afleggen. Uit de notulen mag worden opgemaakt dat ook de IJsclub Sint Pancras ‘op haar ijsbaan op de Zomersloot’ wedstrijden uitschreef. Helaas zijn hier geen verslagen van terug te vinden. Als enige informatie staat vermeld dat voor het onderhoud van de baan de baanvegers P. Heinis en P. Visser werden ingehuurd. Zij kregen 20 cent per uur of ten minste 50 cent bij korte werktijd. Ook was het hun taak de scheuren in het ijs met heet water dicht te gieten (toen al een beproefde methode). Na 29 januari 1909 draaide de wind en zette een periode van dooi in. Maar de vorst keerde terug en tot half maart 1909 kon er worden geschaatst.

Na afloop van het eerste seizoen schafte de ijsclub een 20 meter lange reddingshaak aan en een ijsschaaf. Het materieel zou uitgroeien tot een heel assortiment: houten sneeuwschuivers, dissels, ballastschoppen, ijsbeitels, een vlag met een stok, houten schragen, touw, een verbandkist en ladders.

Ook de leden roerden zich. Het ene lid wilde naar voorbeeld van andere verenigingen ijsfeesten organiseren, het andere lid was daar weer faliekant tegen. Dirk Sluis wilde ringsteken en Arie Hoogland hardprikken. C. Tol zag bij wedstrijden in plaats van geldprijzen liever een aandenken of een kunstvoorwerp als prijs uitgereikt.

 

 

Uit: Honderd jaar IJsclub Sint Pancras 1908-2008 door Jan van Baar